Ascese,Oudgrieks: ἄσκησις,áskēsis, is het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel door de eigen hartstocht enbegeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen. Ascese kan gepaard gaan metmeditatie om de eigengeest stil te maken maar ook met lichamelijkezelfkastijding.
Ascese,Sanskriet:tapas, werd inIndië waarschijnlijk al sinds 1500 voor Christus gepraktiseerd.
Ascese in deoudheid in Griekenland was van oorsprong de training vanatleten. In de Hellenistische cultuur beoefenden religieus-mystieke gemeenschappen vasten en het celibaat. Daarna werd het begrip uitgebreid tot de beoefening van wijsheid, deugd en vroomheid, onder meer in deStoa.
Hetencratisme, van het Oudgriekseenkrateia, onthouding, zelfbeheersing, was een vorm van rigoureuze ascese. Er worden vooral vroeg-christelijke, 2e-4e eeuw,kettersesekten mee bedoeld, die extreem ascetische levensopvattingen hadden.
Het is in religieuze zin het streven naar beheersing of onderdrukking van natuurlijke verlangens om tot een vorm van reinheid te komen.Vasten enseksuele onthouding zijn in die zin vormen van ascese.
De doelen van een ascetische levenshouding kunnen verschillen. Het kan een vorm van boetedoening zijn, zichzelf offeren aan een godheid, een middel tot discipline voor het geestelijk leven, het verkrijgen vanbovennatuurlijke krachten of het verwerven van verdienste voor hethiernamaals, maar het kan ook zijn dat men het (eigen) lichaam of dit bestaan zelf slecht of waardeloos acht en deversterving zoekt.
In deBijbel wordt al in hetOude Testament geschreven over profeten die zich in de woestijn ophielden en een zeer matig leven leidden. Ook hetNieuwe Testament predikt matigheid. Ascese is echter in het christendom nooit een doel op zichzelf, maar altijd een middel om de gehechtheid aan alles wat van God afleidt los te laten. Zodoende kennen de oudere kerken, zoals de katholieke en orthodoxe, nog altijd perioden van vasten.