De apotheose van keizerAntoninus Pius (138–161 n.Chr.) en keizerinFaustina. (reliëf van de erezuil van Antoninus Pius, Rome)
Apotheose (van hetGriekse ἀποθέωσις, van ἀποθεόω/ἀποθεῶ,apotheoo /apotheo, "vergoddelijken";Latijn: deificatio, "goddelijk maken") was de verheerlijking van een voorwerp tot goddelijk niveau en meer in het algemeen het behandelen van een mens alsgod. In het Nederlandse taalgebruik wordt dit woord ook wel gebruikt om te verwijzen naar een "schitterend slottoneel van een uitvoering of voorstelling" (Van Dale) en meer overdrachtelijk als de climax van een serie gebeurtenissen.
In hetOude Griekenland was deze verheffing in de bloeitijd van hun geschiedenis ten enenmale onbekend, behalve in hunheroëncultus.Heroën waren wezens die, hoewel ze een menselijk lichaam hadden, toch boven de mensen waren verheven. Werden zij van de boeien van dat lichaam bevrijd, dan konden zij onder de goden worden opgenomen, zoalsHerakles. De mens evenwel, die zich lichtvaardig tot de rang van de goden wilde verheffen, werd door hun wraak op de verschrikkelijkste wijze getroffen.
Toen bij het verval van het Griekse volk het ongeloof algemeen was doorgedrongen, kwam de apotheose veel meer in zwang, doch zij was niets dan een blote titel, die aan degenen die men tot god verhief, geschonken werd (bijvoorbeeldAlexander de Grote).
In de (monotheïstische)christelijketheologie wordt voor een enigszins vergelijkbaar idee de termdeïficatie, theosis of vergoddelijking gebruikt, dat staat voor het proces van verkrijgen van 'goddelijke eigenschappen'.