Movatterモバイル変換

[0]ホーム
URL:

Wiktionary

thuishoren

Dutch

edit

Etymology

edit

Fromthuis +‎horen.

Pronunciation

edit

Verb

edit

thuishoren

  1. tobelong, to be in one'spreferred orappropriateplace
    Deze bordenhoren in de servieskastthuis.
    These platesbelong in the cupboard.

Conjugation

edit
Conjugation ofthuishoren (weak, separable)
infinitivethuishoren
past singularhoorde thuis
past participlethuisgehoord
infinitivethuishoren
gerundthuishorenn
main clausesubordinate clause
present tensepast tensepresent tensepast tense
1st person singularhoor thuishoorde thuisthuishoorthuishoorde
2nd person sing. (jij)hoort thuis,hoor thuis2hoorde thuisthuishoortthuishoorde
2nd person sing. (u)hoort thuishoorde thuisthuishoortthuishoorde
2nd person sing. (gij)hoort thuishoorde thuisthuishoortthuishoorde
3rd person singularhoort thuishoorde thuisthuishoortthuishoorde
pluralhoren thuishoorden thuisthuishorenthuishoorden
subjunctive sing.1hore thuishoorde thuisthuishorethuishoorde
subjunctive plur.1horen thuishoorden thuisthuishorenthuishoorden
imperative sing.hoor thuis
imperative plur.1hoort thuis
participlesthuishorendthuisgehoord
1)Archaic.2) In case ofinversion.
[8]ページ先頭
©2009-2025 Movatter.jp