Title: Het Eiland Vlieland en Zijne Bewoners
Author: Francis Allan
Release date: November 17, 2013 [eBook #44203]
Most recently updated: October 23, 2024
Language: Dutch
Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
Gutenberg (This book was produced from scanned images of
public domain material from the Google Print project.)
HET EILAND VLIELAND EN ZIJNE BEWONERS.
GEDRUKT BIJ P. M. VAN DER MADE.
„Trek van den Noordpool naar de dorstigeAbisijnen,
Elk mint zijn sneeuwspelonk of dorrezandwoestijnen.”
[5]
Gehoor gevende aan eene uitnoodiging, waarbij ikwerd aangezocht, om, even als van de eilanden Texel, Wieringen, enz.,ook van Vlieland eene beschrijving voor de pers te leveren, zoo bied ikmet de uitgave van dit werkje mijnen Landgenooten de vervulling mijnerbelofte aan.
Ik vleije mij, dat ook aan dezen arbeid, even als aan anderemijner pennevruchten, een gunstig onthaal ten deel moge vallen; terwijlhet mij, bij mogelijke feilen, aangenaam zal zijn, daarvan door denbelangstellenden lezer onderrigt te worden.
Dit weinige zou genoegzaam kunnen zijn tot voorberigt,[6]ware het niet, dat ik nog een aangenamen pligt tevervullen hadde: ’t is namelijk de openlijke dankbetuiging, welkeik verschuldigd ben aan den Heer J. Kooij,Openbaar Onderwijzerop Vlieland, die mij bij de zamenstelling van dit werkje veelbelangrijks omtrent ZEds. woonplaats mededeelde. Hem zij daarvoormijnen innigen dank gewijd!
Dat dit werkje vele lezers vinde, wensch ik met al mijnhart.
F. ALLAN.
Eiland Marken,
12 Julij 1857.[7]
EERSTE HOOFDSTUK. Bladz
ALGEMEENE BESCHOUWINGVAN HET EILAND VLIELAND. 9.
TWEEDE HOOFDSTUK.
§ 1. | HET VOORMALIGE DORP WEST-VLIELAND. | 21. | ||||
§ 2. | HET DORP OOST-VLIELAND. | 22. |
DERDE HOOFDSTUK.
BIJZONDERE GEBOUWEN ENINRIGTINGEN. 26.
VIERDE HOOFDSTUK.
AANTEEKENINGEN. 34.[9]
Het eilandVlieland, dat thansééne gemeente uitmaakt, behoort als zoodanig tot hetarrondissement Hoorn, kanton Medemblik.
Het ligt op een half uur afstands N. O. van het eiland Texel, welkeligging naar men meent, zeer geschikt zou zijn tot eene vereeniging metlaatstgenoemd eiland, en vatbaar voor eene bedijking, waardoor eeneuitgestrektheid lands zou worden aangewonnen van p. m. dertig duizendbunders, grootendeels bestaande uit zeer goede kleigronden.
Van groot gewigt, voorwaar! zou zulk eene onderneming zijn: deinstrooming der Noordzee zou daardoor verminderd, de zeegaten van Texelen Vlieland dieper, en een vast bolwerk verkregen worden voor de aan deZuiderzee en aan de Wadden grenzende provinciën, wier zeeweringenen veiligheid, deze eilanden noodwendig[10]van het grootste belangzijn; naardien de geweldige kracht van de door stroom en windvoortgestuwde watermassa, onophoudelijkstrijd voert tegen dezeeweringen van de Friesche en Groninger Noordkusten.
Vlieland is een langwerpig, smal eiland. Van het Oost- tot hetWesteinde heeft het eene lengte van ongeveer 5¾ uren gaans;terwijl de grootste breedte misschien ¾ uur bedragen zal. Hetoostelijkste gedeelte is geheel met duinen bezet, terwijl het overigeeigenlijk slechts eene zandbank is,de Hors1 genaamd,welke bij hooge waterstanden geheel ondervloeit. Door het EijerlandscheGat2 is het van het met Texel vereenigde Eijerland, endoor den mond des Vliestrooms, van Terschelling gescheiden. Aan denzuid-oostelijken hoek des eilands ligt de nette, doch thans slechtsvoor binnenvaartuigen en kleine platboomde zeeschepen bruikbare haven,welke men alleen bij hoog water of half tij naderen kan. Uit deze havenkomt men in de zoogenaamde Monnikesloot (waarvan straks nader), thansmeestal enkel de Sloot3 geheeten, welk vaarwater om deoostzijde van het eiland loopt, op het grootscheeps-vaarwater ofVliestroom uitkomt4, en door onderscheidene gaten in gemeenschapstaat met de Noordzee. De voornaamste dezer gaten zijn Oud- enNieuw-Stortemelk, waarvan echter alleen het laatste bruikbaar is. HetNieuwe Gat, dat oostelijker ligt, behoort meer aanTerschelling5. Tusschen de Sloot en den mond van den Vliestroomligt eene zandbank, de Rigchel genaamd, welke zich Noord- enZuidwaarts, ter lengte van ongeveer een uur gaans uitstrekt, en met dehoogste watergetijden ondervloeit. Uit de haven loopt nog een vaarwaterover den Wal (ook de Waard genoemd) ten zuiden van het eiland, waarvan[11]alleen bij wassend of hoog water gebruik kangemaakt worden, aangezien de Waard met de ebbe bijna geheel droog valt.Deze Waard zou (naar men mij mededeelde) bijzonder geschikt zijn toteene indijking, daar zij, behalve eene daartoe zeer gunstige ligging,uit goeden kleigrond bestaat. Men vindt er vele en welvoorzienemosselbanken op. Zij strekt zich uit tot het oude Vlie, een vaarwater,dat bijna in eene oost- en westwaartsche rigting van den Vliestroomnaar Texel vloeit.
Wat de naams-oorsprong van Vlieland aangaat, zoo meenen sommigen,dat deze gezocht moet worden in den vlietenden grond, die hier in derdaad zeer belangrijk is. Deze meening lijdt echter, onzes inziens,schipbreuk op een ander gevoelen, dat meer grond van waarschijnlijkheidin zich bevat, en volgens hetwelk men in Vlieland een overblijfsel vanhet oude Flevum, Flevo, meent te bezitten. De oude oorkonden meldenons, dat er in het tweede vierde der 13de eeuw een geduchtewatervloed heeft plaats gehad, die vooral de Holkamalanden, tusschenWestergoo en de eilanden Terschelling en Vlieland gelegen, overstroomdeen aldaar de grootste verwoestingen aanrigtte. Het Vlie zou, in slechtsweinige uren tijds, al het land, tusschen Noordholland en Frieslandgelegen, overstroomd hebben, en de bewoners, bij het aanbreken van dendageraad het schrikbarend tooneel aanschouwende, elkander hebbentoegeroepen: „Het is al Flie-land!” En sedert dientijd zou dit eiland zijnen naam erlangd hebben. Volgens Winsemius, moetdeze stormvloed gesteld worden op den jare 1246, alhoewel wij weten,dat oude Friesche Aanteekeningen dit op 1237 stellen. Dus leest men bijde laatsten:
„Da men schreef CIↃCCXXXVIIda wasser ienheage zea in Frieslân.” (Toen men schreef 1237, was ereene hooge zee—vloed—in Friesland.)
In vorige eeuwen was Vlieland vereenigd met Texel, doch gescheidenvan Terschelling; terwijl er tusschen dit laatste en Vlieland eenerivier in de Noordzee vloeide,[12]welke naar sommiger gevoelen deVecht, of, volgens andere schrijvers, de mond van het meer Flevo was.Uit deze rivier werd ten jare 1213 eene sloot of grift gegraven langsVlieland naar Texel, welke, te digt aan de Noordzee gebragt, aanleidingheeft gegeven tot eene doorbraak, die de scheiding van beide genoemdeeilanden ten gevolge had.
Ziet hier, welke omstandigheden tot deze doorgraving aanleidinggaven.
Onder de vele geduchte stormvloeden, welke ons vaderland in den loopder eeuwen teisterden, moeten vooral ook genoemd worden de St.Juliaansvloed van 1164 en de Allerheiligen-vloed van 1170. Deze zoohoogst noodlottige vloeden, en vooral de eerstgenoemde, rigtten in onsvaderland de ontzettendste verwoestingen aan. Het water, door dengeweldigen en aanhoudenden orkaan voortgestuwd, rees zoo hoog, dat dezee, volgens geloofwaardige berigten, zelfs tot Utrecht opliep, voorwelke stad men toen kabeljaauw en anderen zeevisch ving. GanschNoordholland en Friesland werden overstroomd; de landen op de Waard,reeds eenmaal aan de baren onttogen, werden andermaal ingezwolgen;terwijl er een gat scheurde tusschen de eilanden Vlieland en Texel, ende golven zich eenen weg baanden tot nabij de Hondsbosschen, zoodat hetland, waarop Huisduinen, den Helder en Texel lagen, kort hierna eeneiland werd genoemd.
In Friesland vooral, was de schade aan de binnendijken zoobelangrijk en groot, dat vele eigenaars der omliggende landerijen, nietbij magte, om in de herstelling te kunnen voorzien, hunne landen aan dekloosterheeren van Lidlum en Ludingakerk gaven en dezelveverlieten6. De abten en monniken van beide kloosters zagen hetin, wat voordeel zij voor zich en voor hunne opvolgers van de noodigebedijkingen zouden kunnen erlangen.[13]Die van het eerstgenoemdeklooster, hadden reeds een steenen huis (stins) gebouwd, en ook hetMonnikenhuis te Weidum gesticht, met oogmerk, om door hunneleekebroeders de aangeslibte gronden tot bezaaijing of ossenweiden tedoen bewerken. Zij trachtten nu nog grootere voordeelen te genieten, ensloten derhalve eene overeenkomst met alle omliggende eigenaren,waarbij zij zich verbonden om de kosten van de geheele bedijking vanhet Oudland te dragen, tegen het genot der voordeelen van den aanwas.Zoo ontstond de dijk om de Middelzee, van Minnertsga over Rauwert naarStiens, en zoo werd eerlang deze geheele plas in vruchtbaar landherschapen. Dit gaf, zoo als trouwens ligtelijk is na te gaan, aan dereeds rijke kloosters aanzienlijke voordeelen. Dan, wel verre dat dekloosterlingen zich methetgenezij bezaten, tevreden zouden gesteld hebben! Integendeel, met devergrooting hunner rijkdommen, nam ook de begeerte tot hetbezit van meerdereschatten toe: met de uitbreiding hunner bezittingen, wies ook de zuchtom hunne schatkist te stijven, te meer aan. Om de aanslibbing tebespoedigen, hunne landerijen tegen overstrooming te beveiligen, endoor eene gemakkelijke communicatie den bloei van hunnen handel tebevorderen, lieten zij onderscheidene doorgravingen en waterleidingenmaken, welker aanleg, gelijk zulks, helaas! te laat bleek, detreurigste gevolgen na zich sleepte. Het was vooral de vermaarde abtvan Lidlum, Gerhardus, die den kloosterlingen den aanleg van een kanaaltusschen Vlieland en Terschelling, ontried. Zijne wijze raadgevingen engegronde aanmerkingen leden echter schipbreuk op de waanwijsheid en heteigenbelang der ontwerpers, en, zoo als wij bevorens reeds hebbenaangemerkt, volvoerden zij in 1213 hun plan van kanalisatie, dat inlateren tijd zoo grooten invloed oefende op de gesteldheid derZuiderzee in het algemeen. Immers, zij lieten eerst eene gracht gravenvan Harlingen tot aan Grind7,[14]welke thans nog hetgewone vaarwater is, en de Harlinger Jetting (d. i.uitwatering,gieting) genoemd wordt, en van daar de Slenk of Monnikensloot tot aan heteiland; en dit een en ander gaf aan het steeds meer en meer indringendegeweld der Noordzee, van tijd tot tijd gelegenheid om ten Westen enNoordwesten van Friesland, en later ook meer zuidelijk, al het land teverwoesten8.
Even als de oppervlakte van de overige eilanden (Texel, Terschelling,Ameland, enz.), welke den noordelijken schutsmuur van ons vaderlandtegen de Noordzee uitmaken, zoo is ook die van Vlieland, door gedurigeoverstroomingen en stormvloeden ontzettend afgenomen. De omliggendeplaten bewijzen dit ten duidelijkste; terwijl het door de zeeverzwolgen dorpWest-Vlieland, daarvan mede tensprekendste bewijze strekt. De aanleidende oorzaak van het wegspoelenvan West-Vlieland was een fluit of ander vaartuig, dat bij eenen hevigeNoord-Westen storm op het strand geslagen werd; waardoor eene openingin den dijk (zeker een stuifdijk) ontstond, door welke de zee naarbinnen drong, en van tijd tot tijd een kreek of slufter vormde, welkedat gedeelte, waarop West-Vlieland lag, van het overige eilandafscheidde. Slechts bij laag water was deze kreek doorwaadbaar.Vóór omstreeks 60 à 70 jaren bestond zij nog; dochnu is zij weêr digt gespoeld of gestoven. Die kreek vereenigdedus de Noordzee met de Zuiderzee, even als zulks vroeger ook op Amelandhet geval was, toen deSlenk dáár nog in wezenwas.
Het ontstaan van genoemde kreek moet hebben plaats gehad in hetbegin der 18de eeuw, en bepaaldelijk op den 26 Februarij 1714, toen ookde kerk instortte.
Na zoo veel grondverlies is van Vlieland slechts eene lange ensmalle strook gronds overgebleven, welke zich in hare lengte van hetzuidwesten naar het noordoosten uitstrekt, in welke rigting het ganscheeiland, met inbegrip[15]van de Hors en andere buitengronden, eenelengte heeft van zes uren gaans.
Volgens kadastrale opmeting beslaat Vlieland thans eene oppervlaktevan ongeveer 5215 bunders en 70 vierkante roeden, waarvan ruim 1689bunders belastbaar land. Aan de zeezijde wordt het eiland door duinentegen het geweld der baren beveiligd. De voornaamste dezer duinen,welke door onderscheidene min of meer uitgebreide vlakten of valleijenafgewisseld worden, zijn: hetOostersche lid9,Koois-lid,Veems-lid,Viamens-lid, hetOudeHuizer-lid10) en hetMeeuwenduins-lid. Debelangrijkste valleijen zijn: deOostersche Vallei, deValleibeoosten de voormalige vuurbaak, deKoois-Vallei, benevensdeOoster- enWestervalleijen van Malgom11.
Vlieland’s bodem, geheel uit zandgrond bestaande, neemt vooralaan den Noordkant zeer sterk af, welke afneming, indien zij zoovoortgaat, als dit in de laatste honderd, of zelfs gedurende dejongstverloopene vijftig jaren het geval was, met grond vreezen doet,dat de Noordzee zich te dezer plaatse eenen nieuwen en zeergevaarlijken doortogt naar de Zuiderzee banen zal, iets, dat metbetrekking tot de daaraan grenzende provinciën, de meestebekommering baren moet, zoo dit gevaar niet bij tijds door de noodigemaatregelen van voorzorg wordt afgekeerd12. Van grootbelang is daarom de duinbeplanting met helmriet. „Het is,”zegt zeker schrijver, „bijna onbegrijpelijk hoe (Vlieland) duszijn behoud in dit opzigt, niet aan millioenen schats, maar aan dezeplant en aan eenige bossen stroo en dunne takjes, waarin het helmrietvastgezet wordt, te danken heeft, dewijl opene vlakten daardoor thansvan bevestigde duinen voorzien zijn. Door de aanplanting van dithelmriet, welks lange taaije en vezelachtige wortelen zich, alkruipende, soms wel zes voeten verre om zich heen in het dorre zanduitbreiden, worden de duinen middellijk voor verstuiving bewaard;terwijl de grond bovendien, door verrotting en natuurlijke[16]bemesting, van tijd tot tijd eenigzinsvruchtbaarder wordende, aanleiding ontvangt, dat ook andere plantendaarin ontkiemen en tot de vastheid van de anders losse zandheuvelenbijdragen, ten einde den sterksten stormen wederstand te bieden. Devermindering van de oppervlakte van dit eiland is vooral zigtbaar opeene kaart van Vlieland, welke ten jare 1795 door den landmeterPeereboom vervaardigd werd, vooral, wanneer men die grondteekeningvergelijkt met de plaats waar het dorp West-Vlieland heeft gelegen.Doch, behalve dit een en ander, is er nog meer dat van Vlielandsvoormalige grootere uitgestrektheid getuigt. Zoo lag er, in het laatstegedeelte der voorgaande eeuw, op den Noordoosthoek, bij de groote dochonbeplante duin, hetwitte Lid genaamd, eene batterij, welkethans door de zee verzwolgen is13.
Vroeger vond men in de reeds genoemde valleijen, hier en daar eeniggroen. Dan, door de hevige stormen die in 1834, 1835 en 1836 plaatsgrepen, werd het ten eenen male, door verstuivingen, onder het zandbedolven14. Ook de Helianthenum, die hier vroeger weligtierde, is geheel verdwenen. De grond is echter voor vele soorten vanhoutgewas geschikt; terwijl men zich sedert 1843, meer algemeen op denverbouw der aardappelen heeft toegelegd, welke zeer voldoenderesultaten oplevert: de vrucht is van uitmuntende hoedanigheid. Menheeft er twee velden, hetOostersche- en hetWesterscheVeld geheeten,[17]waarvan het laatste telken jare, doorafkabbeling der zee, kleiner van omvang wordt. De uitgestrektheid dezervelden is nogthans ter naauwernood toereikend voor het onderhoud vaneen twintigtal runderen en paarden welke met een veertigtal geiten, denalgeheelen veestapel van dit eiland uitmaken. De grond is echter nietgeschikt voor de schapenfokkerij, dewijl deze dieren er bijna allenongans (ziek) worden. Het noodige hooi kan hier, bij gemis vangenoegzaam gras-land, evenmin gewonnen worden; zoodat dit van eldersmoet worden aangevoerd. Dit is dan ook het geval met de meestelevensmiddelen, manufacturen en brandstoffen, welke meerendeels vanHarlingen aangebragt, of wel, door eigen schippers vandáár gehaald worden, en waarvan ieder huisgezin zichtegen den winter moet voorzien, even als of men eene lange zeereis gaatondernemen; tot het doen van welke proviandering men hier nog te meerverpligt is, omdat men bij ijsgang of bij langdurige winters meermaalslangen tijd van het verkeer met den vasten wal verstoken is.
De tuinen welke rondom Oost-Vlieland gelegen zijn, zijn tamelijkvruchtbaar, en worden hoofdzakelijk bewerkt tot verkrijging vanmoesgroenten, wat peulvruchten en, tot vermaak, eenige bloemen; terwijldie gedeelten der duinen, welke ontgonnen zijn, zeer welsmakendeaardappelen opleveren.
De voortbrengselen van Vlieland zijn overigens van weinig belang, enbepalen zich tot eenige konijnen, meereenden en andere watervogels,wier eijeren hier in de valleijen in menigte gevonden worden. Vischwordt er weinig gevangen, daar het aan menschen ontbreekt, die zich opde vischvangst zouden kunnen toeleggen. Wel vissen sommige loodsen,doch die vangst is van geene genoegzame beteekenis, om als van algemeenbelang beschouwd te kunnen worden. Vooral is de bot die hier gevangenwordt, van puike kwaliteit!15[18]
De konijnen die zich nog in de duinen ophouden, worden, des wintersvooral, met netten, strikken of geweren, gevangen, het vleesch hiermeestal genuttigd, en de vellen uitgevoerd. Een vogelkooi zoude, onzesbedunkens, op Vlieland wel behoorlijke winsten opleveren; want erhouden zich dikwerf aanzienlijke scharen wilde eenden, talingen,smeenten, enz., op. De veestapel is mede van geene groote beteekenis,en bij lange na niet voldoende om in de dagelijksche behoeften, andersdan van melk, te voorzien. In 1856 telde men op Vlieland (volgens eeneons verstrekte opgave) omstreeks een veertigtal koeijen en kleinrundvee, 12 paarden, 8 schapen en 40 geiten.
De luchtgesteldheid op Vlieland is zeer gezond: de bewoners genietenover het geheel een vaste gezondheid; terwijl men er vele oude liedenaantreft, wier vlugheid, spierkracht en welvarend voorkomen, eenen veellageren ouderdom doen vooronderstellen, dan zij inderdaad bereikthebben. Nogtans werd de bevolking meermaals door de gewone inlandscheziekten bezocht. Voor nog geen twintig jaren werden in bijna allehuisgezinnen één of meer leden door dekinderziekte geteisterd; nog geen tien jaren geleden stiervenvelen aan detyphus; en kinkhoest en mazelen, ontvolkten bijnade school geheel.
Zonder twijfel was Vlieland reeds bij de Romeinen bekend, vermitsdat overwinnende volk gewoon was, zijne krijgsbenden en legertrein naarOost-Friesland te brengen door den Rijn in de Drususgracht of NieuwenIJssel, welke laatste, zoo als bekend is, door den veldheer Drusus,gegraven werd, ter verbinding van den Rijn met den IJssel, en vandáár verder door het Vlie, en dus ook wederom[19]terug, hetgeen gemakkelijker en veiliger was dandoor Overijssel en Salland, alwaar vele moerassen en woeste bosschenwaren; of door het Munstersche, dat te dien tijde bewoond werd doorvolksstammen, die den Romeinen geenszins genegen waren, en waarvan denederlaag van Varus, ten sprekendste bewijze verstrekt; ja, men meentzelfs, en niet zonder grond, dat de Romeinen, tijdens hunne oorlogenmet de Friezen, op dit eiland eene wijkplaats, of wel eene stapelplaatshebben bezeten, gelijk zij zulks, ook op het naburige eiland Texel enelders gehad hebben16. Men wil ook, dat hier al zeer vroeg eenMonnikenklooster geweest zij, dat aan den H. Stavo toegeheiligd was,doch later, even als zoovele andere gedenkstukken der vroegeregeschiedenis van ons Vaderland is verwoest geworden.
Dat de oudtijds in deze streken verblijf houdende volken deveeteelt, en welligt ook den landbouw, als hoofdmiddelen van bestaan,beoefend hebben, schijnt, blijkens het opleggen eener belasting vanossenhuiden door Drusus aan de Friezen, buiten allen twijfel tezijn. De gedurige inbraken der Noordzee echter, welke zooveelvruchtbaar land, ook in deze gewesten, heeft verzwolgen, noodzaaktenden bewoners, zich het noodig onderhoud door zeevaart en visscherij teverschaffen. Hiertoe werkte naderhand zeer mede de groote visscherij ofGroenlandsvaart, zoodat Vlieland eenmaal vier en zeventig kommandeursof kapiteins die op Groenland voeren, benevens nog een groot aantalscheepsgezagvoerders of grootschippers onder zijne bewoners telde;terwijl nog heden ten dage het grootste gedeelte der Vlielanders van dezeevaart het dagelijksch brood erlangt. Er wonen veel loodsen.
In het begin der zeventiende eeuw heerschte er op Vlieland eenealgemeene welvaart, en was het sterk bevolkt, waarvan het aantal huizendat vroeger 700 beliep doch thans tot op ongeveer 120 verminderd is,ten bewijze dienen kan. Vóór het jaar 1500 bestonden er[20]vier in volle werking zijnde bierbrouwerijen,welke, in oorlogstijd verbrand, sedert niet weder herbouwd zijn.
Meermalen moest dit eiland in de rampen van den oorlog deelen. Zoobedreven er de Engelschen in 1666 veel moedwil en schade; terwijl zijmede onderscheidene koopvaarders en andere vaartuigen op de reede vanVlieland verbrandden. Bijna eene eeuw vroeger, en wel in Oogstmaand desjaars 1575, was Vlieland door Caspar de Robles, Heer van Billij enGouverneur van Friesland, deerlijk geteisterd. Het gansche eiland werddoor zijne op roof verhitte stroopbenden geplunderd, en teOost-Vlieland 450 huizen aan de vlammen opgeofferd.[21]
1 ZieAanteekening I, hierachter.
4 DeVliereede, waar de uitgaande en binnenvallende schepen geklaard engeloodst worden, is op het groote vaarwater, dat circa een half uur vande haven verwijderd is.
6 FokkeSjoerd,Beschr. van Friesl. I D. p. 82. Schotanus,Beschr. v.Friesl. 4o. p. 19 en 315.
7 ZieAanteek. V.
10 ZieAant. VIII.
13 Invroegeren tijd besteedde ’s Lands hooge Regering veel zorg enkosten voor het behoud dier gronden, waarvoor nog in 1722 op haren lasteen dijk werd gelegd. Sedert dien tijd bepaalde men zich uitsluitendtot de beplanting der duinen.
14 In een oudaardrijkskundig werk, dat ten jare 1789 te Delft uitgegeven werd doorM. Roelofswaert, las ik betrekkelijk Vlieland, o. a. het volgende:„Volgens hetgeen de Monster-commissaris ons verhaalde, wordt(Vlieland) door twee onheilen met zijnen ondergang bedreigd, te weten,het water en het zand; want het zand van de losse duinen, die na deverwoesting van het andere dorp (West-Vlieland) zijn overgebleven,stuift met veel woede (!) op het dorp (Oost-Vlieland) aan: en hoespoedig er eene zandoverstrooming kan plaats hebben, blijkt daaruit,dat weinige jaren geleden, van onder een duin, hetwelk toen afstoof,een geheel boerenhuis te voorschijn kwam, waarin de tinnen borden enlepels in de rakken nog gevonden werden.”
15 Zuidwaartsvan het eiland, op de zoogenaamde waardgronden, liggen welvoorzienemosselbanken. Alleen des winters, wordt van dit product tot eigenconsumptie eenig gebruikt gemaakt. In tijd van nood, zou men zich vandit voedsel zeer goed kunnen generen; zoo als in vroegere jaren, voorhet arme gedeelte der bevolking, wel eens noodig is geweest.
Weinig is er in geschrifte meer bekend van hetvoormalige dorp West-Vlieland, dat, blijkens den naam, aan de westzijdedes eilands lag, en door tal van watervloeden, die er van omstreeks hetmidden der 17de tot aan het midden der 18de eeuw plaats vonden, geheelverwoest werd; zoodat men nu, ter plaatse waar dat dorp plagt te staan,eene diepte peilt van 15 vademen waters. Voor ettelijke jaren bespeurdemen des zomers, bij stil weder en zeer lagen waterstand, op hetuiteinde van de Hors, nog het plaveisel van de Kerkstraat. NadatOost-Vlieland van West-Vlieland was gescheiden, kreeg het een eigenleeraar. De eerste die in deze gemeente het predikambt vervulde, wasHendrik Jansz., die in 1598 herwaarts beroepen, reeds vijf jaren later,uit hoofde van den ongunstigen staat zijner gezondheid, Emerituswerd.
Veel en groot waren de tegenspoeden, waarmede die van West-Vlielandte kampen hadden. Zoo stortte hunne oude kerk in door eenen hevigeorkaan, die plaats had op den 26sten Februarij 1714. Wel bouwde mentoen een ander bedehuis, meer binnen- of landwaarts in, doch ook ditgebouw werd welhaast een prooi der inbrekende zee, daar het, door dezeondermijnd, eindelijk[22]in slagtmaand des jaars 1727, door de golvenwerd verzwolgen. Men rigtte daarna, zoo goed mogelijk, eeneparticuliere woning tot het houden van de openbare eerdienst in, waarinde laatste predikant van West-Vlieland, met name Gerardus Petten, totaan 1736 de dienst heeft waargenomen, toen hij deze Gemeente verliet ennaar Huisduinen vertrok. Te dien tijde was er naauwlijks eene enkelewoning overgebleven; allen werden door de zee verzwolgen, zoodat erthans zelfs geen spoor meer overig is van eenig gebouwhoegenaamd1.
Oost-Vlieland was, vooral ten tijde van deszelfsvroegeren bloei, toen het uit drie regte straten bestond, een regtbevallig, wel bebouwd dorp. Het bestaat thans voornamelijk uit eeneregte straat, welker plaveisel in het midden vervangen is door eenMac-Adam en ter wederzijde beplant met hoog opgaande boomen. Dezehoofdstraat bestaat eigenlijk uit eenen breeden rijweg, ter weder zijdewaarvan zich een breed bestraat voetpad2 uitstrekt, datdoor de genoemde boomen van den rijweg is afgescheiden. Wel verreechter, dat deze plaats zich nog in vroegere welvaart verblijden mag,verkeert het[23]thans in eenen armelijken en meer vervallentoestand. Men vindt er even buiten de dorpskern aan den voet derduinen, een groote waterput, welke voor 1600 personen, zeer gezondwater kan bevatten, en waaruit de schepen zich, vroeger echter veelmeer dan thans, meermalen van het noodige drinkwater voorzien. Behalvedeze, zijn er in het midden der Groote of Langestraat nog driebrandputten, welke hier in geval van brand ten eene male onmisbaarzijn.3 De kom van het dorp bevat circa 120huizen die meestal vanrooden steen opgetrokken, en over het geheel ruim zijn gerigt. Debevolking, welke bijna geheel Hervormd is, maakt met de overigebewoners des eilands ééne Gemeente uit, welke tot deClassis van Alkmaar, Ring der eilanden, behoort, en ongeveer 650 zielentelt, waarvan 300 Ledematen. De eerste predikant die hier in detoenmaals gecombineerde Gemeenten van Oost- en West-Vlieland hetleeraarsambt bekleedde, was Willem Gillesz., die, alhier beroepen in1575, in 1577 ontslagen werd. De beide gemeenten werden eenige jarenlater gescheiden, en wel, tijdens de dienst van den predikant HendrikPieters Dockman, die, in 1583 herwaarts beroepen, in 1597 naarVenhuizen vertrok. In 1598 bekwam Oost-Vlieland allééntot herder en leeraar, Ds. Jan Dibbitsz.
De kerk, die reeds vóór de hervorming in aanzijn was,was oorspronkelijk eene parochie-kerk, welke door de Graven van Hollandbegeven werd; terwijl de instelling door den Officiaal van Utrechtgeschieden moest. Ten jare 1415, was zekere Engelbertus Willemszoon,wonende te Rotterdam, hier pastoor, die bij afwezigheid een jaarlijkschinkomen genoot van zes ponden Vlaamsch of 36 gulden Hollandsch. DezePastorie had geene vaste goederen,[24]dewijl de landerijen, die ervroeger aan behoorden, en waarop vijftien runderen konden weiden, doorde zee verzwolgen waren. Om een goed onderpastoor te hebben, bragten delandlieden echter de noodige gelden gewillig op, tot een behoorlijkonderhoud van den Geestelijken noodig. Behalve deze, bij wijze vanhoofdelijken omslag, opgebragte gelden, trok de Pastorie nog een zekerhoofdgeld, dat zoo wel over menschen als over vee werd omgeslagen,zoodat acht hoofden één Filipsgulden, dat is: ƒ 1,25Ct., benevens eene bepaalde hoeveelheid boter, moesten opbrengen.
Zoo doende bestonden alle inkomsten dezer Pastorie met lasten en al,in 90 Rhijnsche- of 125 Hollandsche Guldens.
De Koster werd door de kerkmeesteren en huislieden aangesteld, dochhij genoot geene vaste inkomsten of voordeelen.
Tegenwoordig is de kerk een goed onderhouden kruisgebouw, zonderorgel of toren doch van binnen bevat zij eene gaanderij, die vroegertot zitplaats der weezen diende, doch thans niet meer in gebruik is. Dekerk werd ten jare 1840 tegelijk met de Pastorie, merkelijk verbeterd,tot welke herstellingen ’s Rijks schatkist en het fonds voorNoodlijdende Kerken, ieder eene som van duizend guldens verstrekte;terwijl de overige kosten door de gemeente zelve gedragen werden.
Weleer was hier ook eene Doopsgezinde Gemeente; doch door het steedsafnemen van het aantal leden, is zij te niet gegaan. Hare voormaligekerk diende vroeger tot pakhuis van gestrande goederen. Tegenwoordigstrekt zij tot magazijn der Maritieme goederen tot het loodswezenalhier behoorende. De laatste predikant der Doopsgezinde Gemeente wasAdriaan Vrijer, die hier in 1778 zijn dienstwerk aanvaardde, en twintigjaren later overleed.
De welingerigte school, welke ten jare 1839 gebouwd is, wordtdoorgaans door een getal van 120 kinderen, van 4–14 jarenbezocht. De eerste steen van dit gebouw[25]werd gelegd door den HeerD. C. Harinck, Visiteur alhier, enPresident der plaatselijkeSchool-commissie.
Als eene meldenswaardige bijzonderheid van Oost-Vlieland, meenen wijte mogen noemen, eene der koperen lichtkroonen in de kerk, zijnde eengeschenk van den vlootvoogd M. A. de Ruiter, met wiens beeldtenis zijprijkt4.[26]
1 Eenoverblijfsel van, of lieveruit de voormalige Westvlielandschekerk wordt nog bewaard in de klok van de kerktoren op het Bikkerseilandte Amsterdam (Zie voortsAant. XII.)
2 Op Vlielandis iedereen verpligt de straat voor zijne woning te onderhouden.
3 Nog is ereene put aan het Westeinde van het dorp, tegen de duinen, die wateroplevert even goed als regenwater, waarom in den zomer van ’smorgens vroeg tot ’s avonds laat, waterdragers van en naar dieput gaan, om zich van dat water te voorzien. Al de voorschreven puttenworden onderhouden door de administratie der Armen-Inrigting, tenbehoeve waarvan elk huisgezin ’s jaarlijks slechts 30 centsbetaalt.
4 ZieAant. XIII.
Behalve hetgene wij tot hiertoe wetenswaardigs vanVlieland hebben opgegeven, verdienen nog de volgende bijzonderheden aande aandacht onzer Lezers aangeboden te worden:
1o. Aan den westkant van het eiland, op eenen afstand vanongeveer 1½ uur, in de duinstreek, staat hetRijks-Post-Veerhuis. Dit gebouw stond vroeger meer westwaarts,doch werd, uit hoofde van de verstuiving der duinen, ten jare 1838 opzijne tegenwoordige standplaats gesteld en merkelijk vernieuwd. Hetwerd vroebewoond door den postschipper en diens huisgezin, die elkennacht, met hoog water, naar Texel zeilde, om de brieven af te halen enover te brengen.
Ten gevolge eener verandering in het postwezen, is hetpost-veerhuis, thans onbewoond. De postmeester, die het vroegerbewoonde, en die de brievenmalen van Vlieland en Terschelling meestalbij nacht aan het Eijerlandsche huis (op Texel) bragt, en vandáár de brievenmalen voor Vlieland en Terschelling terugnam, is sedert Januarij 1857 ontslagen en vervangen door een schipper,te Cocksdorp woonachtig, die nu elken middag, omstreeks 12 ure, naaankomst der post van het Oude Schild op Texel, van de Roggesloot ofhetEijerlandsche strand vaart tot de Vliehors,waar een postillon te paard, die des voormiddags ten 10 ure vanOost-Vlieland vertrekt, de brievenmalen verwisselt en des namiddagsomstreeks 3 ure weder te Oost-Vlieland aankomt, met de[27]brievenen nieuwsbladen, den vorigen avond te Amsterdam, of elders, op depostkantoren bezorgd. De postschuit van Terschelling komt, zooveelzulks mogelijk is, ’s morgens voor 10 ure te Vlieland aan, envertrekt eerst ’s namiddags na aankomst der Vliepost, om ookdenzelfden dag te Terschelling te zijn. Aan het distributiekantoor teOost-Vlieland komen de brieven, enz. aan, en worden voor Terschellingdoor een postlooper naar de haven gebragt, die tevens verpligt is,’s morgens bijhet aankomenvan de Terschellinger postschuit, het brievenmaal van de haven te halenen op het postkantoor te bezorgen. DePostpraaidienst voor deter reede van Vlieland liggende of aankomende schepen, is nog nietgeregeld, wordende deze door de Visiteurs, met behulp der loodsen,waargenomen.
2o. Nabij het bovengenoemde Post-Veerhuis, staat eeneQuarantaineloods. Deze is sedert eenigen tijd verkocht, en zalwelligt spoedig worden afgebroken.
3o. Oostwaarts van het voormeldeRijks-Post-Veerhuis, heeft men eene loods van deNoord- enZuid-Hollandsche Redding-Maatschappij; terwijl eene tweede loodsdierzelfde Maatschappij in het dorp staat, beide voorzien van allehulpmiddelen, welke bij het stranden van schepen noodig zijn totredding van schipbreukelingen.
Eene belangrijke stranding had er plaats, op het toenmalige strandvan Vlieland, waar nu meer dan twintig vademen waters staat, inAugustus 1799, toen hier het goudschipthe Lutine totaalverongelukte; bij welke gelegenheid er slechts één enkelman van de vijf honderd schipbreukelingen behouden aan wal kwam. Indatzelfde jaar werd een gedeelte van het toen verloren goud, zijndeSpaansche matten en staven, ter waarde van ruim tweemaal honderdduizend gulden, onder de leiding van den heer Robée, Baljuw vanTerschelling, uit het water opgevischt; en, naardien er in hetverongelukte schip zulk een aanzienlijk kapitaal geladen was geweest,heeft men later nog vele pogingen aangewend, ook met een[28]duikerklok en met den toestel des Heeren vanGeuns, te Haarlem, vooral onder de leiding van den heer PieterEschauzier, toen strandvonder van Terschelling, welke echter met geengunstigen uitslag zijn bekroond geworden. (ZieAant.XIV.)
4o. Voorts bestaat er op Vlieland eeneinrigting tot verpleging van arme schipbreukelingen, welke in hetArmhuis steeds voor 24 drenkelingen, de noodige hemden en anderegemaakte kleedingstukken in gereedheid houdt.
5o. Na den verschrikkelijken watervloed1 vanFebruarij 1825, heeft men eenen aanvang gemaakt met den aanleg eenerfraaijeHaven, welke in 1829 voltooid is geworden. Nogthanswordt zij hoogst zeldzaam door koopvaardijschepen bezocht, aangezienhet vaarwater, de Monnikensloot, welke derwaarts leidt, geenegenoegzame diepte meer bezit. Jammer dat de toegang tot deze havenbovendien nog belemmerd wordt door eene zandplaat, welke zich voor demonding heeft gezet.
Ten zuiden van het dorp heeft men, om de toegang van het zeewaternaar hetzelve te beletten, in 1826 een zeedijk gelegd, welke ter lengtevan 725 ellen, boven vol zee gelegen is, en die door een oeverwerk, datzich langs het Oostersche-veld uitstrekt, aan het havenwerk isverbonden. Dit werk nam eenen aanvang in 1832, en was in 1838 voltooid.Voormaals bood de Monnikensloot eene veilige legplaats aan aan eengroot getal schepen, vooral koffen en smakken, die hier dikwerf inzoogenoemde winterlaag lagen.
6o. Oudtijds bestond hier eenWeeshuis enArmhuis.[29]Het eerste is opgeheven, en deDiaconie heeft zich ook belast met de verpleging der Weezen in hetOude-Mannen-Vrouwen- en Kinder-huis, welke inrigting gewoonlijkhet Armhuis genoemd wordt.
7o. HetRaad- of Gemeentehuis, welksbouw in 1855 bij publieke aanbesteding aangenomen werd door den Heer P.Pronk, van Texel, voor eene som van twee duizend twee honderd entwintig gulden, werd gesticht, gedeeltelijk op dezelfde plaats waar hetoude raadhuis stond, n.l. aan de noordzijde van de Groote Straat, tegenover het schoollokaal, en is met een houten rasterwerk van denpublieken weg gescheiden.
Het is niet groot van omvang: slechts 10 Ned. ellen lengte bij eenebreedte of diepte van 5 Ned. ellen. In het midden van den voorgevel iseene dubbele deur, dienende tot ingang, door welke men in een gang ofportaal komt, waarop de deuren der onderscheidene vertrekken uitkomen.Aan de regterzijde is de Raadkamer; terwijl men aan den anderen kant deSecretarie vindt, beiden voorzien van het noodige ameublement, kasten,tot berging van het Gemeente-Archief, en nissen tot plaatsing vankagchels.
Op den zolder bevindt zich een uurwerk, geplaatst tusschen vierstijlen, waarop eenen kleinen koepeltoren rust, die echter te laag isom de klok over de geheele Gemeente te kunnen doen hooren. Overigensbevat het gebouw weinig merkwaardigs. Dat wat opmerking verdient, iseene schilderij, voorstellende de kerk van het voormalige dorpWest-Vlieland; terwijl het „zwaard van Justitie” ende speer, de gedenkteekens van Vlielands voormalig eigen regt, datsedert 1811 opgehouden heeft te bestaan, hier nog bewaard worden.
Tijdens het bestaan van Vlielands eigen regt, werd op dit Raadhuisregt gesproken in het hoogste ressort. Zoo werd ook hier, onderanderen, de moordenaar van de moeder van Koert Smit, logementhouder opVlieland, levend geradbraakt2.—Als eene bijzonderheid vanhet[30]oude strafregt, zag men in den voorgevel van hetoude Raadhuis eenen ijzeren beugel, met twee kei- of rolsteenen,hangen, welke men een gevallen meisje om den hals hing, en zoo ten toonstelde. Onzes oordeels, een bewijs voor de strengheid der wetten, diehier eenmaal, ter handhaving van zedelijkheid, in toepassing werdengebragt; iets, dat voorzeker van de vroegere reinheid van zeden derVlielanders een krachtig getuigenis geeft.
8o. Sedert 1838 staat op de hoogste duinbewesten het dorp, niet verre van de plaats waar eertijds op een lichtof vuurbaak, bij nacht een kolenvuur brandde, eenlichttoren vande tweede grootte, wiens top (de hoogte van het duin daaronderbegrepen) 40 Ned. ellen boven volzee verheven is. De vroegere vuurbaakis vervangen door eengedenkteeken, opgerigt ter eere van denGeneraal Kraaijenhof, ter aanwijzing van de punt der driehoeksmeting opdit eiland, waarnaar genoemde Generaal zijne kaart heeft vervaardigd.Dit gedenkteeken staat op 53° 17′ 48″ N.B. en op5° 3′ 19″O.L.
Eindelijk staat op Vlieland aan de Noordzijde van het dorpéén korenmolen, die ook als baak in zee van dienstis.
Vlieland is bekend als de geboorteplaats van den Vice-AdmiraalAlbert Kikkert, die hier den 22sten November 1761 geboren werd, en inde West-Indiën overleed.[31]
1 In denavond van den 3den Februarij van bovengenoemd jaar woei op dit eilandde wind uit het west-noordwesten. De storm groeide tot een volslagenorkaan aan. De vloed was buitengemeen hoog, en de zee werd zoodanigopgestuwd, dat het water 3.05 Ned. ellen boven gewoon peil, in hetdorp, in de huizen stond, waardoor aan den zuidkant van het dorp, dewallen, stekken en onderste voetingen der huizen, voor het meerendeellosgerukt en weggeslagen werden; terwijl eene aanzienlijke hoeveelheidlevensmiddelen, die in de achterhuizen lagen, en andere roerendegoederen, wegspoelden of door het zeewater bedierven.
2 Naast hetRaadhuis staat nog een schuurtje dat een klein gedeelte is van eengroot gebouw, waarin de arme oude lieden van West-Vlieland werdenopgenomen en verpleegd, nadat hun dorp was weggespoeld en daarom hetWest-Vlielander Armhuis werd genoemd, in onderscheiding van hetOost-Vlielandsche.
Over het geheel doen de Vlielanders zich nietongunstig kennen. Jegens vreemdelingen zijn zij voorkomend endienstvaardig, en met eenvoudige hartelijkheid deelen zij van hetgenehunne tafel oplevert mede. Hunne levenswijze is zeer eenvoudig. Menvergenoegt zich met de soberste spijzen en dranken, uitgenomen bijzoogenaamde partijen of onderlinge zamenkomsten; waarbij echter dematigheid nimmer uit het oog wordt verloren. Eenvoudige gulheid enongekunstelde vrolijkheid zitten daarbij steeds voor; terwijl menonderling in den meest gewenschten vrede verkeert. Opmooijekleêren wordt, vooral door het jongere geslacht, grootenprijs gesteld, en het naäpen van hetgeen de mode als fraaivoorschrijft, is ook op deze geïsoleerde plaats gewoonte geworden.Uitgenomen de wijze van begraven bestaan er op Vlieland geenebijzondere gewoonten of vermaken meer, even min als elders onbekendekinderspelen. Ieder jongen heeft een scheepje, om des zomers aan dezuidzijde des eilands, op de Waard, als het hoog water is, te zeilen.Zwemmen wordt bijna niet gedaan, ofschoon bijna alle Vlielandschejongens moeten varen. Het begraven geschiedt nog eigenaardig: ofschoonbijna alle Vlielanders Protestanten zijn, wordt er des nachts eennachtlicht in de kamer geplaatst, waar het lijk ligt. Op dendag der[32]begrafenis gaat ieder die zulks verkiest, uiteigen beweging (dus zonder voorafgaande uitnoodiging), naar het sterfhuis, envolgen het lijk grafwaarts. De vrouwen zijn bij die gelegenheidgesluijerd. Gedurende de dagen die de begrafenis voorafgaan, komenbekendenen vrienden rouw klagen in het sterfhuis; en hoe meer er komen, hoegrooter eer voor den overledene en voor de achterblijvenden.—Vanhet oude queesten, kweesten of vrijen, is alleen dit nog overgebleven,dat de verliefden of verloofden hunne bijeenkomsten meestal des nachtshouden, en dus het grootste gedeelte van hunne nachtrust aan dat voorvelen zoo zalige genot, opofferen, tot zoolang doorgaans, dat trouwennoodzakelijk is geworden. Echter moet men tot eer van Vlieland’sjongelingschap zeggen, dat zij hun meisje, als het eens zoo verre isgekomen, nimmer verlaten, maar door een wettig huwelijk als hunne vrouweeren; al bestaan er dan ook soms geene genoegzame middelen vanbestaan.—Over ruwe ondeugden, zoo als b. v. dronkenschap,vechterijen, enz. valt hier hoogst zeldzaam te klagen. In beschavingstaan de Vlielanders zeker niet achter bij de bewoners van anderezeeplaatsen. In hunne betrekking als loodsen, komen zij veel inaanraking met vreemdelingen. De zeevaart brengt ondervinding, menschen-en wereldkennis te weeg; en ofschoon dit vele aanleidingtot buitensporigheden geeft, zoo zou mennogtans der waarheid te kort doen, indien men omtrent hun zedelijkgedrag, over het algemeen, geen gunstig getuigenis gave:—Van daardan ook, dat de dronkaard of losbandige algemeen verachting inboezemt.Wat aangaat het volksonderwijs, dit is sedert de tien laatste jarenveel verbeterd, naardien elk kind thans van het openbaar onderwijskan, en zoo veel mogelijk,moet gebruik maken. Invroegere jaren was dit niet zoo algemeen; zulks blijkt uit deomstandigheid, dat vele bejaarde lieden lezen noch schrijvenkunnen.—De Nederlandsche taal wordt hier met een bijzonderaccent, alleen den Vlielander eigen, uitgesproken. Bepaalde regels zijner echter niet van op te geven,[33]daar dezelfde klank inverschillende woorden ook verschillend wordt gehoord. Deh wordtmeestal verzwegen dáár waar zij gehoord—en gehoorddáár waar zij verzwegen moest worden; zoo zegt men, b.v.:ok voorhok, enheer vooreer. Eenigeklanken worden ook vaak verwisseld: zoo alsaa metee inpaard;ij meti ofui. Zoo wordt o. a. het woordijs uitgesproken alshuis, enhuis alsies:posthuis, post-ies;schuit,schijt ofschiet (zeer kort), enz. Bij oude lieden is de uitspraak vrijtemig of slepend; bij de jongere, en vooral bij vrouwen en meisjes,vlugger en korter, zoodat men bijna zou kunnen zeggen, dat er opVlieland eene mannelijke en vrouwelijke uitspraak bestaat. Eeneigenlijk bijzonder taaleigen bestaat er echter op dit eiland niet.Bijzondere uitdrukkingen of spreekwoorden worden hier niet, of althanshoogst zeldzaam, gehoord. Even als op het eiland Marken, wordenvader enmoeder ook hiertaat enmemgenoemd. Een pas geboren kind heet eenbijtje ofbeitje;lief kind is eenkostje;openbaren isopenderen;van den hak op den tak springen, is hiervan het houtje op het stokje.[34]
I. De Hors is eene 3 à 4 uren langezandbank, zonder eenige verhevenheid, welke echter door nu nog levendepersonen, voor het grootste gedeelte met duinen en vruchtbare valleijenbezet, gekend is, zelfs zoo, dat de Oost-Vlielanders in den zomerderwaarts gingen om hooi te winnen, waarvan zij iederen dag slechtséén voer (wagenvracht) konden t’ huis halen, wegensden verren afstand en de ongebaanden wegen. (Vergelijk bladz.10.)
II. De Vlielander zeegaten worden onderscheiden in:
a. Het Eijerlandsche Gat of West-Vlielander Diep.
Hier liggen de algemeen bekende, gevaarlijke EijerlandscheGronden1, op wier steenachtigen bodem vele zware rolsteenenof vleuten, benevens zware boomstammen gevonden worden. Naar men wil,zou er op de plaats waar thans de Eijerlandsche gronden liggen, eeneilandje, met name de Buitengrind, gelegen hebben. Dit eiland ofeilandje, zou oudtijds bewoond geweest zijn, en was de plaats waarophet Romeinsche legerhoofd Drusus een kasteel of sterkte bouwen[35]liet, dat Flevum werd genoemd. In 1590 waren op deBuitengrind nog eenige, van zeer groote steenen gemetselde, puttenaanwezig.
b. De Oost-Vlielander zeegaten, tusschen Vlieland en heteiland Terschelling, zijn die gaten, waardoor de vliestroom in deNoordzee vloeit. De voornaamste vaarwaters zijn de Hollepoort en hetNieuwe gat, welke door de Noordergronden van elkander wordengescheiden. (Vergelijk bladz.10.)
III. De Monnikensloot. Deze liep omstreeks den jare 1285 vanHarlingen, voorbij Dijkshorne naar Vlieland. De inwoners vanDijkshorne—sedert eeuwen is deze plaats verdwenen—lagendeze vaart, op last van de Konversen van Ludingakerk aan, ten behoevevan het vervoer hunner goederen, en tevens ten gemakke van degeestelijke broeders van Ludingakerk, die zich langs dezen waterwegnaar hunne landerijen en toen reeds bestaande lusthoven ofbuitenplaatsen begaven. Ten tijde van de Ruiter was de Monnikenslootmeermaals het winterverblijf der Nederlandsche oorlogsvloot.(Vergel. bladz.10,enzie verder Aant.VI.)
IV. Oud-Stortemelk en Nieuw- of Noorder-Stortemelk, beidezeegaten tusschen Vlieland en Terschelling.
a. Eerstgenoemd zeegat, het gemakkelijkste vaarwater tusschenbeide genoemde eilanden, werd omstreeks het midden der 18de eeuw voorhet eerst betond. Het loopt in eene westelijke rigting, tusschenVlielands noordkust en de zandbank de Schol.
b. Het andere zeegat, ook de Slenk of het Tweede zeegatgeheeten, loopt tusschen de Hollepoort en Oud-Stortemelk door. Ditvaarwater vooral, eischt zeer bekwame loodsen. Het niet naauwkeurigwaarnemen der watergetijden, zou een hier binnenvallend vaartuigongetwijfeld in groot gevaar brengen van tegen de droogten aangezet teworden door den stroom, die bij voorvloed dwars over het gat valt.(Verg. bladz.10.)[36]
V. Grind, oudtijds Grijnde, en thans ook wel Griend genoemd,was in vorige eeuwen een eiland in de Zuiderzee, grenzende ten Noordenaan de West-Meep, ten Oosten aan de Oost-Meep, ten zuiden aan de OudeJetting, en ten Westen van den Vliestroom en aan de Nieuwe Jetting.
Dit eiland, dat eertijds aan het klooster van Lidlum behoorde, envan een door de kloosterbroeders gesticht vlek, met name Grind ofGrijnd, zijnen naam ontleende, was vooral door eene hoogere ligging,langer dan het omgelegen land, bestand tegen de inbraken der Noordzee,doch moest eindelijk bij den geduchten stormvloed van 14 December 1287,gelijk bevorens reeds zooveel lands bewesten de Friesche kust, ook eeneprooi der golven worden: het werd bijkans geheel verwoest. Het op diteiland gestichte vlek, Grind, dat volgens de oude oorkonden, ten jare1222 door Sijard Siersma, den vierden Abt van Lidlum, met wallen engrachten in eenen verdedigbaren staat werd gebragt, werd tenbovengenoemde tijde (14 Dec. 1287) grootendeels verwoest, zoodat erslechts een tiental woningen overbleven. De kerk stortte in; de school,welke door de kloosterbroeders van Lidlum gesticht was, om de jeugd inkunsten en wetenschappen, en zelfs in de godgeleerdheid, teonderwijzen, onderging hetzelfde lot; terwijl al de verdedigingswerkenvernield werden.
Het eiland Grind, na den voormelden watervloed van 1287 wel wederboven komende, stond daarna echter zoo zeer bloot aan de schuring vande steeds meer en meer in kracht toenemende uitstroomende slenken ofwateren, dat het, naar het schijnt, tot in de 16de eeuw liep, eer hetophield dien omvang te bezitten, welken noodig was om die belangrijkerunder-kudde te voeden, van welke men de oudtijds zoo vermaardeGrindsche kaas bekwam. Bij den aanvang der 18de eeuw, stond op diteiland, waarvan de tegenwoordige Grinderwaard het eenige overblijfselis, nog een huis, en leverde het nog eenig hooi op. Thans is het reedssedert lang onbewoond, doch bezit het nog steeds zoodanige hoogte, dathet bij dagelijkschen waterstand niet ondervloeit. Nog in deze eeuwverbleven er eenige konijnen op, van welke de laatsten bij denwatervloed van 1825 verdronken zijn. Thans strekt Grind ten verblijveaan eene menigte zeevogels, wier eijeren door de hier omstreeksverkeerende schelpvisschers opgezocht worden. (Verg. bladz.13.)[37]
VI. Omtrent de veranderingen van het land in deze streken,lezen wij in de Friesche Cronijk het volgende:
„Anno 1222 was het nog Vant Vlie tot aan die Suijderzee geheelLandt; dan, vermits die groote vaerten die daerinne ghegraven worden,heeft die Noordzee sijn ganck en de inbrock daer inghenomen enghecreghen, ende heeft veel Lands hier ende daer afghenomen, ’twelck alles in die Middelzee weder aengheslaghen is.
Van welke vaêrten men voorts, op 1234, het volgende leest:
„Daer ginck van dit stedeken (Harlingen) eenen schoonendiepen vaert tot aen Vlielant, recht voor Dicxhorne door, ende van daervoort aen het Texel, twelck die Luijnkerksche conversen met hulp vand’inwoonders van Dicxhorne ghemaeckt hadden, opdat se des tegerieffelicker tot malcanderen conden comen, ende hiervan hiet noch eendiepte omtrent Vlielant Monckesloot. Want die van Luijnkerck dese tijteen cleijn cloosterken of te wthof op Vlielant hadden staen, daerommedese vaert principaliek ghemaeckt worde, hoewel nochtans het Gerbrandode abt van Luijnkerck seer mishaeghde, vermits zij so na bij deNoortzee gheleghen was, want dese Gerbrandus doen ter tijt al vreesde,dat naemaels naeghecomen is....... (1395 of 1396) oorsaeke van desenzijn geweest die van Enckelhuijsen, Medemblick, en de principaliek dieSint Olofsche en Luijnkercksche Conversen, die op Wieringen ende Tesselende op ’t Landt tusschen beijden woonden, want die veel slootenen diepe vaerten omtrent die Eijlanden ghemaakt hadden, terwijlen zijdie Landen in haer macht en ghewelt pleghen te hebben, waerdoor dieNoortzee zijn inganck ende cracht heeft ghecreghen, zoodat West-Vrieslandt (dat nuNoort-Hollant hiet) niet alleenich van den Hollantschen Graven, maeroock door die Noortzee van ’t andere Vrieslandt ghesepareert endeafgescheijden is”.......
Dese tijd (1395 of 1396) hadde die Noordzee de gaten van het Vlie enTessel veel wijder ghemaeckt, als zij te voren pleghen te wesen, sodatter nu een vrije vaert van die Noortsee voorbij Medemblick endeEnckelhuijsen al tot in de Suijderzee[38]liep, daer te vooreneenen cleijnen sloot alleenich plach tusschen te wesen”(Verg. bladz.14.)
VII. Van het verstuiven der duinen kan nog gezegd worden,dat o. a. het Oostersche Lid in betrekkelijk weinige jaren tijds,geheel van plaats is veranderd, zoodat van de lijken die in de vorigeeeuw van een Engelsch oorlogschip, waarop de pest heerschte, en dievoor of bij dat Lid waren begraven nu de beenderen in groote menigteaan de andere zijde, en zelfs reeds op eenigen afstand vandáár, te voorschijn komen. Ook vindt men aan denWest-kant, op het Noorderstrand, de verveende of vergane stronken vanzware boomstammen, zeker ook afkomstig van vroegere daar aanwezigebosschen. In het midden der duinen is het wrak van een schipblootgestoven. Ook vindt men in de duinen, op eenigen afstand van hetstrand, schelpen; zoodat men denkt, dat vroeger strand is geweest maarnu duinen zijn. (Verg. bladz.14.)
VIII. Het Oude-Huizer-Lid, zoo genoemd naar eenige oudegebouwen, die dáár, misschien voor meer dan eene eeuw,gestaan hebben, waarvan tegenwoordig nog de steen en het puin gevondenwordt. „Ik heb,” dus deelde de Heer Kooij, op Vlieland, mijo. a. mede. „Ik heb wel eens hooren spreken van een dorp Opmeerop Vlieland, maar dit is bij de Vlielanders onbekend. Misschien is hetdeze buurt wel geweest, die naderhand de oude- of oud-huizen isgenoemd.” (Verg. bladz.15.)
IX. De Vallei van Malgom. Deze benaming is eene verbasteringvan Malaga. Op die plaats strandde een schip, dat vanMalaga kwam, daaromMalaga’s vaarder genoemd werd, en aan de strengste quarantaineonderworpen was. De bemanning, welke geene vrijheid had om in het dorpte komen, bouwde daar terplaatse, ongeveer 1½ uur bewestenOost-Vlieland, een steenen huisje, dat na hun vertrek daar is blijvenstaan, en later door de eilanders werd gebezigd, om, als zij eens uitspelerijden gingen, in dat huisje te vertoeven, dat echter onbewoondwas, zoodat men zich genoodzaakt zag, zich op zulk een rijtogt van alhet noodige te voorzien. Tegenwoordig[39]is ook van dit huisjeniets meer over, zelfs de plaats niet meer, waar het plagt te staan,daar de Noordzee ook hier haren verslindenden invloed gelden deed; dochdit gedeelte der duinen heeft den verbasterden naam van Malgombehouden. (Verg. bl.15).
X. In de laatstvoorgaande 3 jaren zijn hier ter aanwinningvan strand en duinen, aan de Oost- en Noordzijde van het eiland hoofdenvan rijswerk of zinkstukken op het strand tot in zee uitgelegd, diegoed effect doen. Aan de oostzijde is daardoor reeds eene vrij grooteuitgestrektheid vasten grond aangewonnen, waardoor zelfs het vaarwater,de Sloot, van rigting is veranderd; ook is het Noorderstranddáár waar de hoofden zijn uitgelegd, merkbaar hooger enbreeder geworden. Te bejammeren is het, dat het op Vlieland aan liedenontbreekt, die zich geheel aan de ontginning der valleijen in de duinenkunnen wijden: wie weet, hoevele bunders grond, die nu woest liggen,anders in vruchtbaar land zouden herschapen worden; immers, indien deverstuiving zooveel mogelijk belet, en er voor goede afwatering kangezorgd worden. Met kleinere stukken gronds wordt het reeds met goedsucces beproefd.
Dat ook hier de tijd eens rozen (vruchten) bare! (Verg.bladz.15.)
XI. Dat het eiland Texel bij de Romeinen bekend geweestzij, is genoegzaam buiten twijfel; ja, het is zelfs meer danwaarschijnlijk, dat dit volk hier een gewoon verblijf heeft gehouden.De naam en ligging van de voornaamste plaats, op dat eiland, den Burg,schijnt zulks duidelijk aan te toonen, en men wil zelfs met zekerheidweten, dat de Romeinsche veldheer Drusus, de stichter van denoorspronkelijken Burg geweest zij. De tegenwoordige Hervormde Kerkaldaar, staat op een heuvel, vroeger omringd door eene gracht of sloot,de Burggracht geheeten, die eertijds veel breeder schijnt geweest tezijn, en welke heuvel dezelfde moet zijn, waarop Drusus zijne sterktebouwde. Ook zijn in het begin der vorige eeuw aldaar eenige Romeinschepenningen gevonden, waarvan ik de afbeelding gezien heb; terwijl eenevroeger ontdekte tumulus of begraafplaats, mede als een overblijfselvan de Romeinen beschouwd moet worden; aangezien de daarin[40]gevondene voorwerpen, de duidelijkste sporen vanRomeinsche herkomst met zich voeren. Ook heeft men voor eenigen tijd,in eenen voormaligen heuvel op Texel, de Sommeltjesberg geheeten, dochdie nu geslecht is, en op kleinen afstand oostwaarts van de Waal lag,eenige Romeinsche oudheden gevonden, bestaande in een aantal metalenhuissieraden, waarbij een ketel, in welks binnenruimte een merk, en metkleine letters, de naamMutufiof; als ook metalen, in elkandersluitende lepels, met den naamAdrianus F.2
Zoo ook worden de Romeinen de stichters genoemd van eene stad welketusschen de eilanden Texel en Wieringen lag, en Grebbe heette. Wanneerdie stad te niet zij gegaan, kan met geene zekerheid bepaald worden:alleen weet men, dat zij in een der groote watervloeden, die er, naarluid der kronijken, in de jaren 350, 533, 695 en 733 hebben plaatsgehad, verwoest is.
Deze stad lag ongeveer een half uur gaans Noordwaarts van het eilandWieringen, aan het tegenwoordige Amsteldiep.
In 1710 was er nog eene groote hoeveelheid muurwerk overig.Omstreeks het midden der 17de eeuw is van daar veel duifsteenopgevischt, en naar Amsterdam gevoerd, tot fabricering van cement.
De beroemde Nicolaas Witsen was onderrigt dat daarbij veel beeldwerkwas gevonden; doch, aangezien er bij de vroegere ontdekking daarvan,niemand tegenwoordig schijnt geweest te zijn, die dit muurwerk metkennis van zaken zoude hebben kunnen beschouwen, ter afleiding van dentijd wanneer, of van de personen door wier bemoeijingen Grebbe gestichtzoude zijn, zoo heeft hij dienaangaande geene nadere inlichtingenkunnen bekomen.
Volgens de nasporingen door Witsen in het werk gesteld, bleek het,dat Grebbe met eenen muur omringd was geweest die aan den Noordkantgeheel, en aan de West- en Oostzijden ten deele onder het zand bedolvenwas; terwijl er aan de zuidzijde der stad sporen ontdekt werden vaneene gracht, vóór den muur, waarin twee openingen(welligt uitwateringen) bespeurd werden. Ook ontdekte Witsen nog degrondslagen[41]van een groot gebouw, met eenen voorhof, die dooreenen 300 voet langen muur omringd was. (Verg. bladz.19.3)
XII. Nog heden ten dage kunnen de visschers, ter plaatsewaar vroeger West-Vlieland lag, hunne netten niet uitwerpen, zondereene menigte steenen op te halen, die daar ter plaatse nog liggen alsde onderzeesche overblijfselen van het dorp, dat eens eene haven haddie vele groote Groenlandsvaarders en andere zeeschepen bevatte. Velelanderijen, om en bij West-Vlieland gelegen, bragten aan de kerkjaarlijks ƒ 364 aan huur of pacht op; behalve nog van de Grie, eenander stuk lands, waarvan jaarlijks ƒ 15 werd ontvangen.
Vele bewoners van West-Vlieland zijn van tijd tot tijd naar Texelvertrokken, voornamelijk naar Oosterend en Oost; misschien ook naar deKoog. Anderen vestigden zich te Oost-Vlieland. Tegenwoordig zijn hiernog namen die vroeger door West-Vlielanders gedragen zijn.
De zoogenaamde Jeneverbuurt, bij het Oude Schild op Texel, is ookgebouwd van de steenen van West-Vlieland, en heeft dien naam ontvangenvan het overmatig gebruik van dat vocht, door de werklieden, die daarde steenen aanbragten en verbouwden. Vroeger bestond het uit meerhuizen dan thans. Deze mededeeling gewerd mij van den Edel Achtb. HeerZunderdorp, Burgemeester van Vlieland, door tusschenkomst van den HeerKooij, aldaar. De Heer Zunderdorp vernam deze bijzonderheid van eenenman, van omstreeks negentigjarigen leeftijd, die nog aan het OudeSchild woont, en wiens moeder eene West-Vlielandsche was. Deze deeldehet haren zoon weder bij overlevering mede. (Verg. bladz.22 onder aan de noot.)
XIII. Zoo dikwijls als de Hollandsche oorlogsvloot bij ofonder Vlieland ten anker lag, verbleef de Ruiter aldaar in een grootruim dubbel heerenhuis, dat voor slechts weinige jaren gesloopt is;naast hetzelve stond een ander groot ouderwetsch gebouw; beiden toondenduidelijk wat dit dorp eenmaal was, voor het door zoovelelotwisselingen tot het verval is geraakt, waarin het thans verkeert.Mogt eenmaal het[42]plan in overweging genomen en ten uitvoer gebragtworden, om, door eene doorgraving van den zoogenaamden Rigchel, eenedoorloopende haven te maken, welke de Vliereede met de tegenwoordigehaven of met de Sloot vereenigt: Wie weet welke gevolgen dit voorVlieland’s welvaart zoude opleveren; en zeker zou het voor demenigvuldige koopvaardijschepen eene meer veilige legplaats opleveren,dan de Reede hun tegenwoordig aanbiedt. (Verg. bladz.25.)
XIV. Ten opzigte van de pogingen tot opdelving derschatten, welke bij het vergaan vanthe Lutine verloren geraaktzijn, lazen wij dezer dagen, in de Amsterdamsche Courant, de volgendemededeeling:
(Harlingen 19 Julij 1857). „In het jaar 1799 strandde bijTerschelling (?) het Engelsche schipthe Lutine, meteene rijke lading, waaronder zich bevonden eene menigte zilveren engouden munten en staven. Eenige malen werd beproefd uit het wrak, datdiep onder water in het zand was gezonken, iets van de kostbare ladingte bergen. Sedert 1843 werd dit niet weder ondernomen, ofschoon menvoorzeker houdt, dat er zich nog zeer veel aan waarde in het wrakbevindt. Thans evenwel (zoo schrijft de kommissie uit de deelhebbers inde onderneming op de Lutine aan die deelhebbers) schijnt het regtetijdstip daar te zijn om met vrucht iets op het wrak te beproeven. Debijzondere diepte tochbij en de verlegging der bankenwaartusschen, het wrak gezonken ligt doet vermoeden, dat het vanzand ontbloot is. Wat dit vermoeden versterkt is, dat in het voorjaarzich eene zeeton aan het wrak hechtte die door den visscherman C. Wevermet een stuk van het voorschip opgehaald werd.
Nu vernemen wij, dat onlangs den Heer L. Taurel, natuurkundige teKampen, aangeboden heeft om, tegen aandeel in de bergloonen, tebeproeven wat er in dezen mogelijk zij, indien de Kommissie de onkostenvoor opdrijving en aanwijzing voor zich neemt. De Kommissie heeft ditaanbod aangenomen, en den Heer Taurel ⅕ in het bergloontoegezegd. Zoodra nu de benoodigde gelden daarvoor gestort zijn, doorde deelhebbers, zien wij de hervatting dier onderneming tegemoet.” (Vergel. bladz.27.)
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereenoveral, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag hetkopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van deProject GutenbergLicentie bij dit eBoek of on-line opwww.gutenberg.org.
Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam opwww.pgdp.net.
Scans voor dit boek zijn beschikbaar via deKoninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Dit boek is weergegeven in oorspronkelijkeschrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijnstilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijnverbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan heteinde van dit boek.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijndat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering |
---|---|---|
10 | strijdt | strijd |
13 | het | [Verwijderd] |
13 | dezit | bezit |
14 | ) | , |
14,15 | [Niet in bron] | , |
14 | West-vlieland | West-Vlieland |
16 | westersche | Westersche |
n.v.t. | [Niet in bron] | . |
23 | huize | huizen |
25 | Presidenf | President |
26 | Eijerlandsbe | Eijerlandsche |
27 | aan | [Verwijderd] |
27 | , | . |
27 | 2 | 3 |
28 | 3 | 4 |
28 | 5 | 6 |
29 | 6 | 7 |
30 | 7 | 8 |
30 | 22° 43′ 23″ | 5° 3′ 19″ |
31 | [Niet in bron] | dag |
32,41 | [Niet in bron] | ) |
32 | bekende | bekenden |
32 | geeft | [Verwijderd] |
37 | Harlngen | Harlingen |
37 | . | , |
38 | Mallaga | Malaga |
38 | plaaste | plaatse |
40 | ) | [Verwijderd] |
42 | [Niet in bron] | ” |
1 DeNoordelijkste uithoek van Eijerland, dat vóór ruim tweeeeuwen een eiland op zich zelven was, doch sedert met Texel isvereenigd, draagt den naam van het Engelsche Kerkhof. Het erlangde diennaam vanwege het groot aantal schipbreukelingen dat hier den dood vonden begraven werd. Geen wonder, voorwaar! zoo men van Engelschezeelieden, over Eijerland sprekende, meermaals hoort zeggen:„Damm Egg Island!
2 Zie onzebeschrijving van het eiland Texel en zijne Bewoners, bladz. 41. Een paar jaar geleden vond men eldersop Texel Spaansch geld.
3 Zie:Het Eiland Wieringen en zijne Bewoners, door F. Allan,Amsterdam, Weijting (bladz. 9–11.)
This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online atwww.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.