Movatterモバイル変換


[0]ホーム

URL:



Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

mama - (moeder)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009)Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

mamazn. ‘moeder’
Vnnl.mamme,mammeken,memme,memmeken ‘moeder, voedster’ [1599; Kil.],het cleynste kindt ... schreeuvvt Ma-ma [1654; WNTzooien I],sijn mama ‘zijn moeder’ [1660; WNT].
Ontleend aan Fransmaman ‘moeder’ [13e eeuw; Rey], een brabbelwoord uit de kindertaal, ontstaan door de reduplicatie van een universeel klankelementma-, zie ook →
papa. Het is mogelijk dat het woord zelfstandig in het Nederlands is ontstaan, maar in elk geval heeft, met name in de hogere standen, het Franse woord de verspreiding in het Nederlands gestimuleerd, zoals indirect blijkt uit de annotatie bijmama “naam die de kinderen van aanzien aan hunne moeders geeven” [1787; Marin/Holtrop]. Het woord wordt in de standaardtaal ook wel alsmamma geschreven. Verkorte vormen zijnmam enma.
Eerder bestond al welmnl.mamme ‘vrouwenborst’ [1240; Bern.], ontleend aan Latijnmamma ‘vrouwenborst’ (in kindertaal ook ‘moeder’), dat op dezelfde manier kan zijn ontstaan. Dit woord bestaat nog vooral gewestelijk alsmam,mem ‘borst van zogende vrouw’.
In veel talen komt een vergelijkbaar woord voor ‘moeder’ voor,
bijv. DuitsMama, Jiddischmemme, Friesmem, Engelsmam,mamma en verbasterdmum,mummy (Amerikaans-Engelsmom), Zweedsmamma, Grieksmámmē, Litouwsmamà, Russischmáma, Poolsmama, Oudiersmuimme, Welshmam.

S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967),Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns

H. Beelen en N. van der Sijs, ‘Vanmamá totplee’, Franse leenwoorden in het Nederlands’, in:Onze Taal 2015, 154-156

“Meent gij, dat de Nederlander een Fransch poespas noodig heeft, om zich in zijne volkstaal beschaafd te kunnen uitdrukken?”, vroeg de van oorsprong Duitse predikant J.G.C. Kalckhoff in het anoniem verschenen pamfletProeve tegen de verbastering der Nederlandsche taal, door beschaafde Nederlanders uit 1829. De aanleiding voor deze vraag was dat vrienden van hem zich door hun kinderen ‘papa’ en ‘mama’ lieten noemen; dat was Frans, en dat wekte zijn afschuw.
Weinig Nederlanders zullen beseffen dat de zo alledaagse en vertrouwde woordenpapa enmama Franse leenwoorden zijn. De opmerkingen van Kalckhoff komen overigens redelijk laat, wantpapa enmama zijn op het moment dat hij zich erover opwindt al bijna twee eeuwen in het Nederlands in gebruik. Sinds halverwege de zeventiende eeuw komen ze voor, uitgesproken met eindaccent, zoals in het Frans: ‘papá’ en ‘mamá’. Aanvankelijk waren het de hogere kringen die Franse leenwoorden gebruikten.Papa,mama en enkele andere familietermen waren vermoedelijk in de spreektaal geïntroduceerd door de uit Frankrijk gehaalde gouvernantes, gouverneurs en kindermeisjes: Frans was van de veertiende tot de negentiende eeuw de hoftaal en de taal van de hoogste kringen. Die hogere standen waren tweetalig, en wanneer zij Nederlands spraken, doorspekten ze dit met Franse woorden. Dat Kalckhoff pas in 1829 bezwaren aantekende, zal komen doordat de napoleontische oorlogen nog vers in het geheugen lagen, maar ook doordat op dat momentpapa enmama doorgedrongen waren tot alle lagen van de bevolking. Omdat de lagere kringen geen Frans kenden, spraken zij de woorden op z’n Nederlands uit, met de klemtoon op de eerste lettergreep: ‘pápa’ en ‘máma’.

Belle-soeur
In de zeventiende eeuw veranderden alle familienamen onder invloed van het Frans. Zo gingen Nederlanders de Franse leenwoordentante enkozijn(in het Franscousin) gebruiken in plaats van de oudere Nederlandse aanspreekvormenmoei enneef. Datkozijn is trouwens niet tot het Standaardnederlands doorgedrongen; het wordt nu alleen nog maar in het Zuid-Nederlands gebruikt.
Daarnaast stamt uit deze periode een groot aantal leenvertalingen van Franse familiebenamingen:grootvader engrootmoeder (in het Fransgrand-père, grand-mère) verdrongen de Middelnederlandse aanduidingenoudervader enoudermoeder (‘vader of moeder van de ouder’). De vertalingenkleindochter enkleinzoon, gemaakt naar het Franse voorbeeldpetite-filleen petit-fils, kwamen in de plaats van oudere Nederlandse omschrijvingen alsdochterszoon, zoonszoon, dochtersdochter, dochterszoon en kindskind.
Aangetrouwde familieleden kregen benamingen metschoon-, als vertaling van het Fransebeau- ofbelle-:schoonbroer, schoonzus (in het Fransbeau-frère,belle-soeur),schoondochter, schoonzoon (belle-fille, beau-fils), enschoonmoeder, schoonvader (belle-mère,beau-père). De betekenisovergang ontstond in Franse hofkringen: aanvankelijk gebruikte menbeau (‘schoon, mooi’) om iemand mee aan te spreken, bijvoorbeeld inbeau sire, bel ami‘(‘schone heer’, ‘schone vriend’). Vervolgens werd dit overgedragen op aangetrouwde familieleden. Nederlandse hofkringen namen dit gebruik over.Schoondochter kwam in de plaats van het ouderesnaar, maarzwager hield stand naastschoonbroer.

Krek
De tweetalige hogere kringen doorspekten hun Nederlands dus met Franse woorden. Nederlanders die niet vertrouwd waren met het Frans, namen ze als prestigieuze leenwoorden over uit het taalgebruik van de hogere kringen, want dat stond chic. In de burgerkringen was het met de kennis van het Frans echter niet al te best gesteld, zo blijkt wel uit het bekende puntdicht van Constantijn Huygens uit 1647, getiteld ‘Frans syn Frans’, over de geheel eigen versie van het Frans die een zekere Frans erop na hield:
Frans spreeckt syn Frans gelijck syn Duijtsch [Nederlands – HB en NvdS], Die eer hoor ick hem geven:
Maer ick ben van die gevers niet, Frans moet het mij vergeven.
Ick moet bekennen, Frans spreeckt Frans: Maer noch en is ’t geen fyn Frans.
Ghy moet’er by bekennen, Frans spreeckt, niet syn Fransch, maersyn Frans.

Mensen die zelf niet zo goed Frans kenden, vernederlandsten de leenwoorden, waardoor deze soms onherkenbaar veranderden. In de volkstaal en dialecten vinden we allerlei ontleningen in verbasterde vorm. Zo doorspekten auteurs die boeren of het ‘gewone’ volk aan het woord lieten, hun taalgebruik vroeger metkrek (van het Fransecorrect): “Ik zit te kyken krek als een bepiste Paap”, schreef iemand in 1730, en in 1833 schreef Jacob van Lennep: “’Ik woon teRijming,’ antwoordde de boer: ‘even oet het dorp en krek aan de rivier.’” Een ander woord waarmee de taal van bepaalde groepen werd getypeerd, wasastrant (‘brutaal’), van het Franseassurant (‘zelfverzekerd’): in 1871 is bijvoorbeeld sprake van een “werkmeid, die zooals al hare kennisjes zeiden, zeer ondeugend en ‘astrant’ was”.

Merakels
Verbasterde Franse leenwoorden die in de spreektaal of dialecten nog wel gebruikt worden, zijn bijvoorbeeldajuus (van het Franseadieu) enmerakels, vanmiracles (‘wonderen’) – als uitroep in de betekenis ‘wat een wonder!’Tantefeer betekent ‘bemoeial, druktemaker’; het komt van het Fransetant à faire (‘zoveel te doen’).Ambetant (‘vervelend’),komplementen, manjefiek,reneweren/rinnewerenen saggerijnzijn verbasteringen van de Frans woordenembêtant, compliments,magnifique, ruïner enchagrin. De dialecten kennen Franse leenwoorden die in het Standaardnederlands niet voorkomen, zoals het Noord-Brabantse gedukkelek(‘gebrekkig’, van het Fransecaduc), en het Overijsselsekoeterdekoet voorcoûte que coûte. En er zijn honderden voorbeelden meer.
Sommige van de verbasteringen zijn doorgedrongen tot de beschaafde standaardtaal:fatsoen(van het Fransefaçon, ‘manier van doen’),kanjer(van cagnard, ‘lui, onverschillig’), krant (vancourant),kreng (vancarogne, ‘rottend kadaver’),rantsoen (vanration),peinzen (vanpenser) enpo (vanpot; de Fransen spreken de slot-t niet uit). De afwijkende spelling van deze woorden vormt een aanwijzing dat de ontlening door mondeling contact heeft plaatsgevonden.
Andere Franse leenwoorden – de meeste – zijn daarentegen nog steeds goed herkenbaar als Frans, ook al zijn ze eeuwen geleden overgenomen: zo kwamenaccorderen, appelleren,amoureus, arresteren, arriveren, baronen gracieus al in het dertiende-eeuwse Nederlands voor. Het gaat om woorden die in de dagelijkse spreektaal nauwelijks voorkwamen en die waarschijnlijk vooral zijn doorgegeven via literaire of ambtelijke geschreven bronnen.

Derrière
Franse woorden waren en zijn nog steeds populair als verzachtende uitdrukking, oftewel eufemisme, omdat de Franse woorden minder grof en plat klonken. En nog steeds gebruiken we voor ‘nare’ zaken wel Franse leenwoorden, bijvoorbeeldtranspireren in plaats vanzweten,attaque in plaats vanberoerteof urineren in plaats vanpissen. Vroeger sprak men vanderrière in plaats vanachterste.
Voor ‘wc’ bestond het nietsverhullende woordkakhuis, en ook wel(geheim) gemak, eigenlijk: ‘plaats waar men zich rustig kan terugtrekken’. Al in de vijftiende eeuw gebruikte men daarnaast het keurige leenwoordsecreet, een verkorting van het Fransechambre secrète, letterlijk ‘geheime kamer’. In de negentiende eeuw deden de Franse leenwoordentoilet,plee,urinoir, pissoir,retirade enlatrine hun intrede. Tegenwoordig isplee niet langer een eufemisme, maar zo is het wel begonnen; in de negentiende eeuw gold het als deftig woord. Het gaat terug opplaît-il? (‘wat belieft u, wat is er van uw dienst?’) Toen het watercloset (wc) met stromend water uit Engeland werd ingevoerd, bleef menplee gebruiken, maar dan alleen voor een toilet zonder stromend water. Inmiddels bestaan die in Nederland niet meer, en wordtplee gebruikt voor ‘wc’ in het algemeen, maar het woord geldt in veel kringen als ‘plat’ – misschien speelt nog steeds mee dat wc’s zonder stromend water vroeger tweederangs wc’s waren.
Ook woorden alsbordeel,prostitutie, prostituee, maitresse,mainteneeen bon-vivant komen uit het Frans. Naar aanleiding van deze woorden schreef hoogleraar Frans J.J. Salverda de Grave in 1906 in een omvangrijk werk over Franse leenwoorden in het Nederlands: “Er zullen er misschien onder mijn lezers zijn die uitroepen: ‘Daar ziet men weer hoe onzedelik die Fransen zijn, en hoe zedelik wij, daar wij voor al die lelike dingen geen eigen woorden hebben.’ Men zou kunnen antwoorden dat wij die termen dan toch wel nodig schijnen te hebben gehad.”
Wij zouden willen zeggen: touché!
[Hans Beelen en Nicoline van der Sijs (2015), ‘Vanmamá totplee: Franse leenwoorden in het Nederlands’, in:Onze Taal 6, 154-156]

N. van der Sijs (2010),Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uitUitleenwoordenbank 2015

ma, maatje ‘moeder’ -> Ambons-Maleis mace ‘moeder’; Menadonees ma ‘moeder’; Negerhollands maa, mā ‘moeder’.

mama ‘moeder’ -> Ambons-Maleis máma ‘moeder’; Javaans mamah ‘moeder’; Kupang-Maleis máma ‘moeder’; Menadonees máma ‘moeder’; Rotinees mama ‘beleefde aanspreekvorm voor vrouw’; Ternataans-Maleis máma ‘moeder’; Creools-Portugees (Batavia) mama ‘moeder’; Negerhollands mama, Mama, mumā ‘moeder’; Berbice-Nederlands mama ‘moeder’; Sranantongo mama, m'ma ‘moeder’; Creools-Engels (Maagdeneilanden) muma ‘moeder’.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001),Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

mama moeder 1663 [Claes] <Frans

Overige werken

Julius Pokorny (1959),Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.

3 Lallwort für ‘Mutter’, redupl.mā̆mā,mammā; z. T. (Dissimilation?)mānā,mannā zweifelhaften Alters

Ai. ‘Mutter’;
dor. μᾶ ‘μῆτερ!’ (in μᾶ γᾶ ‘o Mutter Erde’, Aisch.), wovon ion. att. μαῖα ‘Mutter, Amme, Hebamme’, dor. ‘Großmutter’; abgeleitet mnd.mōje ‘Mutterschwester’, ahd.holz-muoja ‘Hexe’;
ai.māma- Vokativ m. ‘Onkel’ (von*māmā ‘Mutterschwester’); npers.mām, māmā, māmī ‘Mutter’; arm.mam ‘Großmutter’ (gr. Lw. wiepap?); gr. μάμμα Lallvokativ, wovon ion. att. μάμμη ‘Mutter’, μαμμίᾱ ‘Mutter’; lat.mamma Kosewort ‘Mama, Mutter’, auch ‘Mutterbrust’,mamilla ‘Brustwarze’; alb.mëmë geg.mamë ‘Mutter’; ir. cymr. corn. bret.mam ‘Mutter’, air.muimme ‘Pflegemutter’ (*mammiā); nhd. alem.mamme ‘Mutter’, ablautend ahd.muoma ‘Mutterschwester’, nhd.Muhme; lit.mamà,momà, lett.mãma ds.; russ. (usw.)máma ‘Mama, Mutter’; hitt. GottheitMamma; vgl. kleinasiat. Μήνη, ngr. μάννα ‘Mutter’, aisl.mōna ‘Mutter’, mnd.*mōne,mōme ‘Mutterschwester’.

WP. II 221 f., WH. II 21 f., Traulmann 168; ist (?) Grundlage vonmāter- (s. dort).

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) &Middelnederlandsch woordenboek (MNW) &Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) &Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in hetWNT, MNW, VMNW, ONW.

Zoek dit woord op in hetWNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal


[8]ページ先頭

©2009-2025 Movatter.jp